> Download het rapport via onze publicatie-pagina: hier.
De gemeente Apeldoorn doet met het project De Maten Revisited mee aan een onderzoek naar de Experimentele Woningbouwprojecten uit de jaren ’70. Met dit onderzoek willen we kijken hoe het 50 jaar later met deze experimenten gaat. Welke veranderingen zijn er de afgelopen jaren geweest en hoe zou de toekomst er uit kunnen zien? Het onderzoek wordt geleid door de onderzoekers Marcel Barzilay en Ruben Ferwerda van Barzilay+Ferwerda, bureau voor architectuur en stedenbouw.
Doel van dit onderzoek en de casestudy
De derde casestudy in het verdiepende onderzoek betreft het project ‘De Maten Revisited’ naar 2 geprediceerde Experimentele Woningbouwprojecten. Experimenten waarbij het thema individualiteit en individueel wonen versus collectiviteit en collectief wonen een grote rol speelden. Doel van de casestudy is om de oorspronkelijke intenties met de daarvoor gevonden ontwerpoplossingen, het gebruik en transformatie in de afgelopen periode en de toekomstige ontwikkelscenario’s voor deze woningen in een experimentele bouwwijze te onderzoeken. Deze drie perspectieven zullen worden geanalyseerd aan de hand van vier thema’s: Collectiviteit en openbare ruimte, Woningtype & aanpassingsvermogen, Verduurzaming in particulier woningbezit, Borgen van kwaliteit bij transformatie. Het onderzoek zal samen met de gemeente Apeldoorn en de particuliere huiseigenaren worden uitgevoerd.
In algemene zin zal de casestudy naar dit soort jaren ’70 woonerven lessen opleveren hoe met deze projecten kan worden omgegaan en specifiek zal dit voor dit plan in de Maten een keuzepalet en kanskaart met ontwikkelscenario’s opleveren voor de gemeente Apeldoorn binnen de context van de ontwikkelingen in de wijk de Maten. De resultaten van deze casestudy zullen naast hun plek in de uiteindelijke publicatie, publiekelijk worden gedeeld in de regio. Zo draagt het bij aan het verhaal van de stad en de omgang met erfgoed uit deze periode.
De Maten
De Maten is met 11.000 woningen en 29.000 inwoners de grootste ‘bloemkoolwijk’ van Nederland. De wijk is na planvorming vanaf midden jaren ’60 in een periode van 15 jaar gebouwd. De eerste woningen zijn in 1972 opgeleverd en het laatste plandeel rond 1988. De Maten is opgezet vanuit het ontwerpprincipe van het woonerf en de woonbrink, als reactie op de stempelwijken van de wederopbouw.
Men wilde een veilige woonomgeving, waar mensen elkaar konden ontmoeten, waar kinderen op straat konden spelen in een collectieve ruimte. Het moest een groene wijk worden voor iedereen. Dit hield in dat men op zoek was naar differentiatie in woningtypen, woonvormen en bewonerscategorieën. Dit waren in het algemeen thema’s die belangrijk waren in de woningbouw eind jaren ‘60, begin ‘70. Het zoeken naar deze nieuwe woonvormen vormde ook het doel van het in 1968 geïnitieerde stimuleringsprogramma Predicaat Experimentele Woningbouw. Dit programma had als doel om experimenten op het gebied van woning, woonvorm en woonomgeving te bevorderen.
Binnen de Maten zijn 2 van de 64 projecten te vinden, die met het Predicaat Experimentele Woningbouw zijn gerealiseerd. 2 Experimenten waarin bij beiden het thema individualiteit en individueel wonen versus collectiviteit en collectief wonen een grote rol spelen. Bij beide projecten heeft het Bouwfonds Nederlandse Gemeenten als ontwikkelaar opgetreden.
De twee experimenten in De Maten
De Versprongen Woning in de Matendreef (1972-1974) van architectenbureau Elling was een experimenteel bouwsysteem waarmee niet alleen eengezinswoningen konden worden gebouwd, maar ook voor ouderen en alleenstaanden. De woningen bieden beschutting naar buiten, maar zijn open en licht binnenin. Ze zijn geplaatst aan verschillende soorten woonerfjes, die zowel veilig voor kinderen als goed bereikbaar met de auto moesten zijn. Het project Matendreef was het eerste plandeel van De Maten dat is gebouwd.
Dit plan ligt in de grote jaren-’70 uitbreidingswijk De Maten in Apeldoorn-Zuidoost. Het ontwerp voor de woningbouw is gebaseerd op de studie de ‘versprongen woning’, een familie van woningen waarin het mogelijk is om met behoud van de basisstructuur 98 indelingsvarianten te maken. De uitgangspunten voor het interne leefklimaat waren: een grote privacy in de woning, de mogelijkheid tot meervoudig en gevarieerd gebruik van de woonruimte en een zo groot mogelijke keuze uit woningtypen. Voor het externe leefklimaat waren de uitgangspunten: de grote privacy in het eigen gebied en een eenvoudige structuur, waardoor de woningen op economische wijze konden worden gerealiseerd. De studie werd omgezet naar een ontwerp voor 2 typen woningen voor 2 verschillende buurten binnen de Matendreef. Eén type had een variant in spiegelbeeld, met een experimentele (open) indeling van de begane grond. De uitgangspunten voor het externe leefklimaat resulteerden in een verkavelingsvorm van woningblokken met verspringende woningen. In het plan zijn diepe woningen met vier slaapkamers en ondiepe woningen met drie slaapkamers. De plattegronden zijn samengesteld uit twee L-vormige oppervlakken die ten opzichte van elkaar verschoven zijn en in elkaar grijpen. Per woning ontstaan zo twee beschutte buitenruimten, aan de toegangszijde en aan de woonzijde (terras). De woningen hebben een breedte van 7.20 m, (2.70 m + 1.80 m + 2.70 m). In de stroken van 2.70 m zijn de sanitaire-, de slaap- en woonruimten opgenomen. Tussen de L-vormige oppervlakken ontstaat een verkeerszone van 1.80 m breed. De keuken en de woonkamer staan zo met elkaar in open verbinding. Dit levert een levendige vorm van de woonruimte op, die van voor- tot achtergevel doorloopt en waarbij één van deze gevels dicht is. Lichttoetreding vindt dan plaats door middel van een pui in de zijgevel. In het plan zijn uitsluitend eengezinshuizen in twee lagen toegepast, die zowel in geknikte als in rechte bouwblokken opgenomen zijn. De bouwblokken zijn onderling verschillend van lengte. De zichtbare sprongen in de gevels ontstaan ten gevolge van de opbouw van de woningplattegronden. Ter weerszijden van de knik komen grote woningen voor die ten opzichte van elkaar gespiegeld zijn. In de knik komen 2 kleine woningen voor die onderling gespiegeld, maar tevens in plattegrond-opbouw verschillend zijn.
Waarom ontving dit project in de jaren ’70 het predicaat ‘Experimentele Woningbouw’? De woonkwaliteit wordt door de commissie goed bevonden, hoewel het jammer is dat er geen grotere verscheidenheid aan woningtypen is bereikt. De royale opzet van de woningen is op zichzelf positief, waarbij de indeling van de begane grond van de woningen experimenteel wordt geacht. Bij eventuele herhalingen van het plan zou het maatsysteem verkleind kunnen worden om tot een lagere huur te komen. Ook zou een doorwerking van het maatsysteem tot meer woningvarianten kunnen leiden.De stedenbouwkundige variant op het principe van strokenbouw voor eengezinshuizen met groeperingen van plastische bouwblokken, is een experimenteel element. Er ontstaat een boeiende ruimtewerking De detaillering van de inrichting vertoont nog wel zwakke plekken, zo meent de commissie, met name voor wat betreft de toegang tot sommige woningen, ligging van sommige schuren en de privacy in sommige tuinen.
De Uitbreidbare Woningen in de Matenveld (1976-1978) van de Apeldoornse architect Van Duivenboden werden verkocht als goedkope premiekoop- basiswoningen (voor bijv. starters) die je makkelijk kon én mocht uitbreiden naargelang de behoefte. Als er bijvoorbeeld kinderen bijkwamen of je aan huis wilde werken. Er kwam een gezamenlijke binnentuin in eigendom van alle bewoners, onder een VVE. Beide elementen waren zeer vernieuwend in de jaren ’70.
Het plan dat A. van Duivenboden ontwierp voor een cluster van 38 woningen in de uitbreidingswijk de Maten in Apeldoorn is het gevolg van een onderzoeksopdracht van het Bouwfonds Nederlandse Gemeenten naar de veranderbaarheid van woningen. Onder het motto ‘wonen als vorm van creativiteit’ stelde hij dat er nooit sprake was van een eindbeeld. Hij ontwikkelde ideeën over een Stedelijk Raster dat de fysieke omkadering van de openbare ruimte zou vormen, waarbinnen de vorm van een woning er minder toe deed. Wat hem betreft zou welstandtoezicht alleen nodig zijn op het Raster en niet op de woning. Veranderbaarheid betekende vooral uitbreidbaarheid. Een vrijstaande woning biedt die mogelijkheid rondom. Vanuit die gedachte is het terrein in 10 kwadranten ingedeeld die diagonaal zijn gesplitst. Hierdoor ontstaan driehoekige ruime kavels. Op de kruispunten van de kwadranten liggen kleine pleintjes. In het midden van het complex is een grote open ruimte, door het weglaten van 2 kavels. Van Duivenboden ontwierp 4 woningtypen. Type A en B zijn vanuit het midden van het kwadrant ontwikkeld. Bij type A vormde zich een patio in het midden voor daglichttoetreding. Type B had een meer conventionele rechthoekige vorm. De overblijvende tuinen grenzen direct aan de straat. Typen C en D zijn vanuit de randen van de kwadranten ontwikkeld. De tuinen grenzen niet of veel minder aan het openbare gebied. Uitgangspunt was een basiswoning, voor alleenstaanden of paren, die naar behoefte kon worden uitgebreid. Bij type A en B was een opbouw op de verdieping voorzien. Type C en D waren in de basis begane-grondwoningen. Voor de verschillende typen waren uitbreidingsvarianten ontwikkeld, die bij een aantal woningen in de bouw al werden gerealiseerd. De woningen waren in traditionele materialen uitgevoerd, als baksteen en hout. Openingen waren smal om in de toekomst dure opvangconstructies te vermijden. De vormgeving was bewust sober, om mensen later niet te belasten met modegrillen uit 1976. Gemetselde tuinmuren die in hoogte variëren vormen het Stedelijk Raster. De lengte waarover ze 2m hoog waren, werd in overleg met de bewoners bepaald. De voetpaden en het centrale plein zijn in collectief beheer van de bewoners middels een VVE. Bij het ontwerp leverde hij een set regels: Max 80% van het kavel mocht bebouwd worden. Er moest altijd een parkeermogelijkheid op het kavel blijven. Voor de verdieping was een zone aangegeven die de maximale buitenafmeting vormde.
Waarom ontving dit project in de jaren ’70 het predicaat ‘Experimentele Woningbouw’? De drie experimentele elementen van het plan zijn de diagonale verkavelingsvorm, de op basis daarvan ontwikkelde woningtypen die in vele opzichten afweken van het gebruikelijke en de uitbreidingsmogelijkheden van de woningen, die een verrassend aantal varianten opleverde.De maximale uitbreiding van de woningen tot 80% van de kavels achtte de Adviescommissie uit een oogpunt van woonwaarde weinig aanvaardbaar en ook onwaarschijnlijk, aangezien met het realiseren van enkele uitbreidingen al grote en volwaardige eengezinshuizen kunnen worden verkregen. Daarbij wees ze naar de gemeente wiens taak het was om zodanige planologische en juridische maatregelen te treffen, dat toekomstige uitbreidingen niet tot onaanvaardbare situaties zouden leiden.